h

SP-betoog Jeugdzorg

10 mei 2010

SP-betoog Jeugdzorg

Tijdens de statenvergadering van maandag 26 april voerde Ton Witteman namens de SP het woord over de zorgwekkende gang van zaken in de Jeugdzorg. Dit is zijn betoog.

Meneer de voorzitter,

Wederom staat het onderwerp Jeugdzorg op onze agenda. De verantwoordelijk gedeputeerde is in deze niet te benijden. Tijdens de behandeling in de commissie vergadering heeft er een zeer constructieve discussie plaatsgevonden. Met name de bijdragen van D66 en GroenLinks hebben hier aan bijgedragen. Ik wilde dat hier toch even noemen.

Het voorliggende statenvoorstel heeft betrekking op een impasse die blijkbaar is ontstaan doordat Bureau Jeugdzorg meende recht te kunnen doen gelden op de volledige financiering van de forse groei die Bureau Jeugdzorg heeft doorgemaakt. Slechte dan wel onvoldoende communicatie tussen Bureau Jeugdzorg enerzijds en de provincie anderzijds heeft er toe geleid dat de verhoudingen op scherp kwamen te staan. Bureau Jeugdzorg vond het noodzakelijk om hierover een persbericht naar buiten te brengen op 19 februari jl. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat partijen versneld om de tafel kwamen om de impasse te doorbreken met als resultaat het onderhavige statenvoorstel.

De hele gang van zaken met betrekking tot de Jeugdzorg in onze provincie is een zorgelijke. Ik zit nu zo’n 10 jaar in deze staten op een korte onderbreking na. Het is ons als provinciale staten niet gelukt om grip te krijgen op de problematiek. Ik kijk hier niet de gedeputeerde op aan, het is al jaren lang een zorgelijke ontwikkeling. Hierbij hebben Bureau Jeugdzorg, de achtereenvolgende gedeputeerden en deze staten een gedeelde verantwoordelijkheid. Echter deze verantwoordelijkheid wordt door partijen niet opgepakt, is mijn conclusie. In de afgelopen jaren is er al heel wat afgeschreven en onderzocht naar de oorzaken van het zo moeilijk functioneren van Bureau Jeugdzorg. Verder dan een discussie over wat het moet kosten en wat het mag kosten en daarnaast de grootte van de wachtlijsten en wat er onder een wachtlijst dient te worden verstaan, komen we blijkbaar niet. Gelukkig voor Bureau Jeugdzorg en voor ons, als provinciaal bestuur, worden de kinderen die het betreft vanzelf 18 jaar oud waarna zij niet meer onder de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg vallen. Ware dit wel het geval geweest dan vermoed ik dat Bureau Jeugdzorg een soort stuwmeer zou zijn van kinderen en jongvolwassenen. Tijdens al die discussies die gevoerd zijn en de onderzoeken die zijn uitgevoerd, komt de effectiviteit en efficiency van Bureau Jeugdzorg, nog nauwelijks aan de orde. Ik bedoel hiermee te zeggen dat het voor mij nog maar de vraag is wat de cliënten nu precies hebben aan de inspanningen van Bureau Jeugdzorg en hoe goed dit nu is.

Informatie wordt ons aangeleverd naar aanleiding van uitgevoerd onderzoek waarbij conclusies worden verbonden aan de respons van enkele betrokkenen en er vinden jaarlijks gesprekken plaats met vertegenwoordigers van groepen die betrokken zijn bij het functioneren van Bureau Jeugdzorg. Hoe representatief een en ander is, daar kunnen gerust vraagtekens bij worden gesteld. Mij komt het voor, dat een en ander wordt georganiseerd om ons aller gerust te stellen en om aan te geven, dat alles onder controle is.

Terug naar het statenvoorstel. Bij het voorstel hebben wij ook een gezamenlijke verklaring ontvangen van de Raad van Toezicht en de gedeputeerde. Daarin staat ondermeer, en ik citeer: uitgangspunt is dat de gedeputeerde en de Raad van Toezicht zich uitermate verantwoordelijk voelen voor de continuïteit van de dienstverlening. Met name wat betreft het verantwoordelijk voelen, hebben wij grote problemen. Het is ons inziens namelijk zo, dat de gedeputeerde en de Raad van Toezicht verantwoordelijk zijn. Dit is geen linguïstisch spelletje. Ik zou graag van de gedeputeerde willen vernemen, dat het hier om een verschrijving gaat en dat zij, met ons, van mening is dat zowel de gedeputeerde als de Raad van Toezicht de gezamenlijke verantwoording dragen voor de continuïteit van de dienstverlening aan de doelgroep van Bureau Jeugdzorg.

Ook hebben wij met enige verbazing kennis genomen dat er in de gezamenlijke verklaring nog steeds sprake is van een verschil van mening over de oorzaken van de ontstane situatie bij Bureau Jeugdzorg. Zelfs na talloze onderzoeken, audits, gesprekken en overleggen. Alles bij elkaar toch zeker goed voor een meter aan goedbedoelde rapporten, is de onderste steen nog niet boven. Met alle respect vraag ik me af hoe je tot gezamenlijk gedragen oplossingen kunt komen als je de oorzaken nog niet eens duidelijk in beeld hebt. Gelukkig is er over een groot aantal zaken inmiddels wel tot overeenstemming gekomen tussen Bureau Jeugdzorg en GS echter de onderbouwing van de benodigde middelen en wat hier aan beschikbare middelen tegenover staat blijft een verschil van mening geven.

Vorige week was ik nog van plan om een motie van treurnis op te stellen. Niet zozeer om de gedeputeerde op haar verantwoording te wijzen maar meer om als spiegel te dienen voor alle betrokken en verantwoordelijke partijen. Wij als staten, het college van gedeputeerde staten en uiteraard de verantwoordelijke bestuurders bij Bureau Jeugdzorg. Buiten dat de kans dat zo’n motie de eindstreep haalt niet zo bar groot is, kunnen we er ook niet zo gek veel mee. Iedereen die betrokken is bij deze problematiek, dient de hand in eigen boezem te steken. Met name de gedeputeerde roep ik hierbij op om minder krampachtig om te gaan als zij onderwerp is van kritiek. Wat ik al eerder heb aangegeven is, dat wij haar niet in de eerste plaats verantwoordelijk achten voor de situatie waarin Bureau Jeugdzorg blijkbaar al jarenlang verkeert. Wel is zij wat ons betreft er voor verantwoordelijk om nu eens echt de onderste steen boven te krijgen waar het gaat om het oplossen van de problemen binnen Bureau Jeugdzorg.

De voorgestelde bestuurlijke oplossingen zijn wat ons betreft volslagen onvoldoende. Het zijn meer doekjes tegen het bloeden. Het verhogen van de frequentie van overleg, het eerder indienen van een concept-begroting, het aan de orde stellen van meningsverschillen of het volgen van de landelijke ontwikkelingen op het gebied van de Jeugdzorg zijn niet de bestuurlijke oplossingen die wij voor ogen hebben. Het probleem lijkt ons te liggen bij de hoge werkdruk bij de uitvoerenden binnen Bureau Jeugdzorg, de doorgeslagen bureaucratie en de grote vraag naar jeugdzorg. Althans dat blijkt ondermeer uit onderzoek zoals dat door ons landelijk is uitgevoerd. Hoe de nu voorgestelde oplossingen te rijmen zijn met de geconstateerde problematiek is ons in het geheel niet duidelijk.

Meneer de voorzitter. Ik wil tot een afronding komen. Wat betreft het statenvoorstel, hebben wij kennis genomen van de voorgestelde bestuurlijke en financieel oplossingen, dit voor wat betreft punt 1. Wij achten de bestuurlijke oplossingen echter niet geschikt voor de geconstateerde problemen en hechten er veel waarde aan, dat zowel dit college als Bureau Jeugdzorg gezamenlijk blijven opereren. Wat betreft het tweede punt, zijn wij het eens dat de financiële consequenties worden betrokken bij de behandeling van de Voorjaarsnota. Met het derde punt, te weten de bestuurlijke oplossingen, zijn wij van mening dat deze volstrekt onvoldoende zijn. Echter tegen beter en/of meer overleg tussen partijen kunnen wij het uiteraard niet mee oneens zijn.

U bent hier